Schrijfwedstrijd: Schrijf de eerste pagina's van je eigen thriller

OP DE VLUCHT VOOR MEZELF

Met mijn ogen dicht blijf ik nog even liggen. Ik ben een beetje misselijk. Ik probeer me te herinneren wat er gisteravond gebeurd is en ik heb geen idee. Ik denk diep na, maar het enige wat er van komt is hoofdpijn.
Langzaam doe ik mijn ogen open en knijp ze direct weer dicht tegen het felle daglicht. Met moeite kijk ik op de wekker hoe laat het is. Half twee! Hoe heb ik me zo kunnen verslapen?
Terwijl mijn ogen meer gewend raken aan het licht, doe ik ze verder open. Dat is mijn wekker niet. En dit is niet mijn slaapkamer. Ik kijk naar het kussen waar ik op heb liggen kwijlen. Dit is niet mijn bed!
Ineens ben ik een stuk wakkerder en duw mijn bovenlijf omhoog om de kamer waar ik ben te bestuderen. Naast me heeft iemand in bed gelegen, maar nu ben ik alleen. Het ging de laatste tijd misschien niet meer altijd even lekker tussen Sander en mij, maar om zomaar met een andere man het bed in te duiken… Ik kijk naar m’n slaaphoofd in de spiegeldeuren van de kledingkast aan het voeteneinde.
Zouden we seks gehad hebben? Ik voel dat ik alleen een string draag, dus misschien ook niet. Wie weet hebben we de hele nacht liggen praten, maar dat geloof ik zelf niet eens.
Ik luister naar het verkeer op straat. Ik ben in een stad, dat is zeker, maar welke? Sander en ik wonen in een dorpje. Misschien zijn we uitgegaan gisteravond, om de sleur wat te doorbreken. Ik kan me wel nog herinneren dat ik stond te koken en de lasagne in de oven zette.
Wat is er gebeurd?! Ik kijk uit het raam om erachter te komen waar ik ben, maar zie alleen maar blauwe lucht met wat wolken. De hoofdpijn wordt erger van het felle licht en met mijn ogen dicht laat ik me hoofd weer op het kussen vallen. Bah! Die is nat van m’n eigen kwijl.
Even blijf ik zo liggen om na te denken. Als je alleen maar lucht kan zien vanuit zo’n groot raam, dan ben ik niet op de eerste of tweede verdieping, maar minstens op de vierde of vijfde. Dat betekent dat ik in iemands appartement ben. Van wie? Er is niks dat naar boven wil komen, behalve m’n maaginhoud. Ik spring uit bed en wil de deur naar de gang open trekken. Op slot.
Tijd om erover na te denken heb ik niet en in de hoek een prullenbak staan. Dat was precies op tijd.
Ik kijk de kamer rond op zoek naar iets om m’n mond mee af te vegen. Nu zie ik pas dat de kleren op de vloer niet van mij zijn. Aan beide kanten van het bed liggen kledingstukken die ik nog nooit eerder heb gezien. Ik ga op de grond zitten met mijn rug tegen de spiegelkast. Eindelijk begint tot me door te dringen dat ik goed in de penarie zit, waar ik ook ben. Ik laat m’n hoofd hangen en zie dat ik niet eens m’n eigen string draag. Hoe ik m’n best ook doe, alles is één zwarte vlek. Er zit niet één stukje grijs in, hoe donker ook. Ik heb wel vaker meegemaakt dat ik stukken kwijt was, maar dan waren er altijd wat flarden. Dit is anders.
Nu m’n ogen meer gewend zijn aan het licht en ik geen last meer heb van enige maaginhoud, sta ik voorzichtig op en loop naar het raam. Ik word duizelig van de hoogte en leg m’n handen op de vensterbank. Dit is niet de vierde of vijfde verdieping, zelfs niet de zesde of zevende. Eerder de zestiende of zeventiende. Beneden zie ik kleine stipjes druk langs elkaar heen lopen. De auto’s zijn niet veel grotere stipjes en zelfs als ik dit raam open zou kunnen maken zou niemand me horen schreeuwen. Het is te ver en beneden is er te veel lawaai. Ik neem de omgeving in me op en kan niks vinden dat me bekend voorkomt. Er is iets met deze straat, deze omgeving. Ik kijk uit over de stad en probeer te ontdekken wat het is. In de verte is niks te zien, dus kijk ik weer naar de flat aan de overkant. Ik kan precies op het dak kijken, maar dat zegt me niet zo veel, dus kijk ik naar de ramen op zoek naar iets erachter dat me kan vertellen waar ik ben.
Het is allemaal zo anders dan thuis! En dan dringt het tot me door. Dit is Nederland niet… Ik moet weten hoe ik hier terecht ben gekomen! En nog belangrijker, hoe ik er weer uit kom.
Zenuwachtig begin ik door de kamer te ijsberen. Wat een lucht komt er van die prullenbak. Ik kijk ernaar. Dat zijn geen restjes lasagne.
Dan hoor ik ergens een deur open gaan. Verschrikt blijf ik staan. Het klinkt als een grote deur met een stevig slot. Dat zal de voordeur zijn. Er klinken voetstappen, langzaam en bedacht. Ik hoor hoe iemand z’n schoenen voorzichtig maar zeker op de vloer neerzet. Eén voor één klinken ze steeds een stapje dichterbij. In paniek kijk ik om me heen, maar ik kan geen kant op. De enige deur in de kamer zit op slot. Ik voel een koude rilling over m’n lijf gaan en ben me er opeens van bewust dat ik alleen de string van een ander aan heb. Er klinkt een sleutel in het slot en in een reflex raap ik het shirt waar ik naast sta van de vloer. Met trillende handen houd ik het voor m’n bovenlijf terwijl ik luister hoe iemand de sleutel omdraait. Het klammen zweet breekt me uit en van schrik laat ik een windje. De deurklink gaat naar beneden. Ik heb het gevoel dat ik ieder moment alles kan laten lopen, maar dat gebeurt niet. De deur gaat open.
‘Heb je lekker geslapen?’ vraagt hij vriendelijk.


Terug!