Je kan dit verhaal ook downloaden als e-book en als pdf!


Griezelverhaal ter gelegenheid van Halloween 2014

DE HEKS, DE VAMPIER EN DE WEERWOLF

Deel 1

Dit is een griezelverhaal. En net als in ieder goed griezelverhaal komen er een heks, een vampier en een weerwolf in voor.

De heks, de vampier en de weerwolf zaten om een kampvuur midden op een open plek in het bos. Het was midden in de nacht. Het bos was donker, maar de maan scheen fel en verlichtte de open plek. Het was bijna volle maan. Morgen was het zo ver. De weerwolf wreef over zijn handen om het jeuken van zijn huid wat minder te maken.
‘Hou daar eens mee op,’ snauwde de vampier. ‘Ik word zenuwachtig van je.’
‘Maar ik heb jeuk!’ klaagde de weerwolf. ‘Het is iedere volle maan hetzelfde, maar ik denk niet dat ik er ooit aan ga wennen.’
Ze zwegen weer en keken in het vuur.
‘Ik heb het al vaker gezegd,’ begon de heks zachtjes met haar krakerige stem.
‘Ik wil je smeerseltjes niet,’ kapte de weerwolf haar meteen af. ‘Ik vertrouw ze niet.’
‘Wat jij wilt,’ zei de heks en ze liet het erbij.
Alle drie de griezels keken weer naar het vuur. De vlammen dansten in de nacht. Sierlijk, schokkend en onverwacht schoten ze alle kanten op.

De heks zat rustig te breien. Zachtjes kon je haar breipennen tegen elkaar horen tikken. Haar naam was Edwina. Haar huisje stond even verderop in het bos waar het rustig was, ver van de stad en ver van de wandelpaden in het bos. Alleen als je wist waar het stond, kon je het vinden. En dat was precies hoe ze het graag had. Want ze hield niet van mensen. En het allerminst hield ze van kinderen. Ze vond ze stinken. Bovendien hadden ze poepluiers en snottebellen. Ze zeurden en ze klaagden en ze schreeuwden. Edwina kon ze niet uitstaan.
Maar ze glimlachte, terwijl ze aan deze onuitstaanbare kinderen dacht. Morgen was het volle maan.



Naast Edwina zat de vampier. Zijn naam was Angelo. Hij zat zo ver mogelijk bij het vuur vandaan. Sinds hij een vampier was, dus sinds hij dood was, hield hij niet meer van warmte. Kou, dat voelde veel lekkerder, vond hij. Toch bleef hij bij het vuur zitten. Hij hoefde nergens naartoe en voor vanavond zat hij wel goed. Niet dat het zijn vrienden waren, die rare heks en die zenuwachtige weerwolf, maar over sommige zaken waren ze het helemaal eens. En hoewel ook Angelo graag op zichzelf was, vond hij het ook weleens fijn om met iemand te praten. Alleen de meeste mensen praatten niet met hem. Ze durfden het niet. Of hij had ze al in hun nek gebeten om hun bloed te drinken. Daarom zocht hij eens in de zoveel jaar de heks en de weerwolf op. De heks had één of ander kruidendrankje waardoor hij haar niet in haar nek wilde bijten en dat vieze weerwolvenbloed hoefde hij echt niet te drinken. Er waren genoeg mensen met lekkerder bloed. Of nog liever had hij het bloed van kinderen. Dat was zo puur en zacht van smaak.
Zoals hij als mens gek was geweest op aardbeienijs, zo hield hij nu van het bloed van kleine kinderen.

Dan zat de weerwolf nog bij het vuur. Zijn naam was Hans. Hij keek naar de vlammen, terwijl hij bleef krabben. Nu jeukten niet meer alleen zijn handen, maar ook zijn armen. Zijn benen begonnen ook al wat te kriebelen. Hij wreef er stevig overheen, ook al wist hij dat niets werkte. Het was iedere maand hetzelfde. In de week voor volle maan begon het al een beetje te kriebelen, al was dat juist een fijn gevoel. Maar de avond voor volle maan was de jeuk niet meer te houden. Zijn huid werd dan al donkerder van de kleine haartjes die tevoorschijn kwamen. Toen hij nog in de stad woonde kwam hij nooit buiten vlak voor volle maan. Er was altijd wel iemand die het opviel dat hij meer haar op zijn armen had. Soms wisten ze niet wat er anders was en dan bleven ze kijken en durfden ze het niet te vragen. De grote mensen keken snel weer weg als hij terug begon te staren, maar de kinderen waren het brutaalst. Die bleven gewoon kijken. Zonder schaamte. Het kon ze gewoon niet schelen. Als het dan volle maan was, veranderde Hans in een wolf en wilde hij niets liever dan al die kinderen opjagen en in hun billen happen zodat ze weken niet konden zitten en het de volgende keer niet meer in hun hoofd zouden halen om hem zo na te kijken. Maar ‘s avonds met volle maan lagen alle kinderen in bed en rende Hans eenzaam door de straten van de stad. Af en toe kwam hij een auto tegen en een enkele keer een groot mens. Dan gromde hij en riepen ze “Af!” of “Ga weg!”, maar de meeste grote mensen zagen hem niet eens. Hij had geen last van ze, dus liet hij ze maar. Nu woonde hij net als de heks op een verborgen plek in het bos en had hij van niemand last meer. Hier kon hij rennen, grommen en huilen en er was niemand die dat erg vond. Maar de kinderen, die zou hij graag nog een keer in hun billen happen.

Zo zaten de heks, de vampier en de weerwolf die nacht samen stil bij het kampvuur. Ieder hadden ze hun eigen gedachten. Allemaal dachten ze aan het plan. Ze hadden het uitgebreid besproken en morgen zou het plaatsvinden. Morgennacht bij volle maan. Niemand zou het verwachten en niemand zou er wat aan kunnen doen.

Deel 2

‘Piep piep piep.’ De wekker ging. Nog voor hij een vierde keer kon piepen, drukte Simon hem al uit. Normaal bleef hij zo lang mogelijk liggen, maar vandaag was anders. Vandaag was het grootste feest dat de stad ooit had beleefd en hij mocht optreden op dat feest. De hele stad zou komen kijken. Hij had weken, zelfs maanden geoefend en vandaag was het zo ver. Aan het begin van de avond was hij aan de beurt. De poster met het programma hing boven zijn bed en daar stond zijn naam: “Simon, jongste singer song writer van de stad”. Dat betekende dat hij zijn liedjes zelf schreef en zong. Maanden geleden had hij zich opgegeven. Op school had hij een liedje gezongen en iedereen vond het geweldig. Daarom had hij zich ingeschreven. En vanavond zou de hele stad zijn muziek te horen krijgen.

Deel 3

Angelo en Hans stonden in het kleine huisje van Edwina. De mannen hielden hun armen stijf tegen hun lijf en durfden nauwelijks adem te halen. Ze waren veel te bang om iets omver te gooien. Edwina had overal potjes, flesjes en glaasjes staan met drankjes, mengseltjes, steentjes en andere zaken waarvan de vampier en de weerwolf niet zeker wisten wat het was. Ook stonden er hier en daar kaarsjes. Buiten begon het al te schemeren en de kleine vlammetjes verlichtten het huisje.
‘Hoe lang nog?’ gromde Hans. Zo stil als hij kon krabte hij over zijn hele lijf. De jeuk was nu ondraaglijk en het zou niet lang meer duren voor hij zou veranderen. Hij keek uit naar het gevoel van zijn lijf dat zich uit zou rekken en op andere plekken in zou krimpen. Hij kon dan op vier poten lopen en de vacht die nu onder zijn huid kriebelde zou eindelijk tevoorschijn komen. Hij kon niet wachten en bijna zou hij wraak kunnen nemen op iedereen die hem argwanend had aangestaard, nagekeken, uitgelachen of genegeerd terwijl ze hem hadden moeten vrezen.



‘Wacht anders buiten,’ zei Angelo tegen Hans. Hij werd weer zenuwachtig van al dat onrustige gekrab van hem. ‘Straks gooi je wat om hier.’
Hij keek hoe Hans zich voorzichtig en toch zo snel mogelijk omdraaide en het huisje verliet.
‘We komen zo!’ riep hij hem na. Dat hoopte hij, want Edwina leek geen haast te hebben. Ze had een klein buideltasje waarin ze allemaal spullen stopte. Angelo wist zeker dat het tasje al lang vol moest zitten, maar de heks had er vast een spreuk over uitgesproken waardoor er meer in paste.
Angelo keek wel naar haar, maar hij dacht aan alle kinderen die vanavond op mochten blijven om op het stadsfeest te zijn. Hij snoof bij de gedachte hun zoete bloed te kunnen ruiken. Maar in Edwina’s huisje rook hij honderd tovermiddeltjes door elkaar en hij begon hard te hoesten.
‘Wacht jij ook maar buiten,’ zei Edwina zacht en krakerig. ‘Ik ben bijna klaar.’
Dat zei je een uur geleden ook al, dacht Angelo die proestend naar buiten liep waar Hans hem stevig op de rug kon kloppen tot het over ging.

Edwina pakte haar laatste flesje van de plank. Het stond achteraan op de allerhoogste plank. Nu had ze alles voor vanavond. Ze had dit maanden voorbereid. Het plan had ze jaren geleden al bedacht, maar als oude heks wist ze dat geduld een schone zaak was. Ze wist dat als het moment daar was, ze haar plan kon uitvoeren. Daarom had ze de afgelopen jaren gebruikt om de juiste middeltjes te brouwen en haar plan nog verder uit te denken zodat het nu perfect was. Ook had ze Angelo en Hans af en toe uitgenodigd om langs te komen. Ze kende de mannen al, alleen echt praten deden ze nooit. Toch had ze ze nodig voor het plan, dus probeerde ze vrienden te worden. Maar griezels worden niet zo snel vrienden. Ze maakte voor Angelo een middeltje om water naar bloed te laten smaken zodat hij kon drinken wanneer hij maar wilde. Maar hij vertrouwde haar middeltje niet. Ze maakte voor Hans een middeltje dat hem zou helpen tegen de jeuk zodat hij weerwolf kon zijn zonder te krabben. Maar hij vertrouwde haar middeltje niet. Toch kwamen ze altijd als ze de mannen uitnodigde.
Vorige maand, tijdens haar jaarlijkse bezoek aan de stad, had ze de poster voor het stadsfeest zien hangen. Meteen wist ze dat het tijd was voor haar plan en ze nodigde de vampier en de weerwolf uit. Na de gebruikelijke beleefdheden zoals ‘Hoe is het?’ en ‘Hebben jullie nog gejaagd?’ of ‘Heeft iedereen al zijn tenen nog?’ vertelde ze over haar plan. Eerst voelden ze er niets voor, maar toen de heks uitlegde wat er voor ieder te winnen was, waren ze er wel voor in.
De laatste voorbereidingen waren getroffen en de heks trok de deur van haar huisje in het donkere bos achter zich dicht.

Deel 4

‘Simon, je was geweldig!’ hoorde hij iemand roepen en meisjes floten naar hem.
‘We want more! Wij willen meer!’ riep het publiek.
Hij maakte nog een keer een diepe buiging. Hij had niet meer. Hij mocht ook niet meer spelen, maar het smaakte zeker naar meer. Hij had zijn drie beste liedjes gespeeld. Eén klein foutje had hij gemaakt, maar niemand had het gemerkt. Hij maakte een laatste diepe buiging en ging toen het podium af terwijl door de luidsprekers het volgende optreden werd aangekondigd.



Achter het podium kwamen net zijn ouders aanlopen.
‘Gefeliciteerd!’ zei zijn vader. ‘Dat was echt gaaf.’
Simon grinnikte in zichzelf. Zijn vader probeerde weer eens hip te zijn, maar hij kon er niets van.
‘Het was echt heel mooi,’ zei mama en ze gaf hem een kus.
Simon veegde hem meteen van zijn wang. Straks bleef er lippenstift zitten, of spuug. Hij hield niet van kussen. Bah!
‘Siem!’ hoorde Simon een bekende stem roepen.
‘Ik ben zijn beste vriend. Laat me erdoor!’ riep Rik en hij rukte zich los van de bewakers.
‘Rik!’ riep Simon en hij liep naar zijn vriend toe. ‘Hoe vond je het?’
‘Je was geweldig,’ zei Rik, ‘maar dat wist ik natuurlijk al.’
‘Het ging echt lekker,’ zei Simon. ‘Op één foutje na dan.’
‘Foutje?’ vroeg Rik. ‘Foutje? Ik heb niets gehoord.’
‘Mag ik nog even met Rik naar de andere optredens kijken?’ vroeg Simon aan zijn ouders.
‘Ik heb geld gekregen voor een ijsje,’ zei Rik. ‘Mijn vader zei: “Trakteer die jongen maar. Dat heeft hij verdiend na zo’n mooie show.”’
Mama keek op haar horloge, maar papa antwoordde al.
‘Dan kunnen we moeilijk nee zeggen.’
‘Nog een half uurtje dan,’ zei mama.
‘Helemaal goed!’ zei Rik en hij trok Simon mee om een ijsje te halen.

Deel 5

Met hun ijsje liepen ze over het feestterrein. Ze kwamen langs een paar podiums, kraampjes met snoep en patat en het springkasteel, waar nog steeds een lange rij voor stond.
Bij de ingang kwamen net drie mensen aanlopen.
‘Moet je nou kijken,’ zei Simon en hij wees.
‘Wat een rare snuiters,’ zei Rik en hij liep verder.



Simon keek nog even. Het waren twee mannen en een vrouw. Het oude vrouwtje liep gebogen en kwam niet meer zo snel vooruit. Een van de mannen leek enorm jeuk te hebben en keek er heel moeilijk bij. De andere man zag er nog het meest normaal uit, maar hij zag bleek alsof hij ziek was.
Alle drie keken ze om zich heen en Simon voelde zich ongemakkelijk. Toen de vrouw hem ineens aankeek, draaide hij snel zijn hoofd weg en liep achter Rik aan.
Ze stopten bij een optreden van twee jongleurs. Ze gooiden met ballen, kegels en ringen. Het was druk en Simon en Rik moesten hun best doen om een glimp op te vangen van het optreden. Uiteindelijk vonden ze een plekje aan de achterkant. Nu keken ze naar de ruggen va de jongleurs, maar de jongens konden nog steeds zien hoe knap het allemaal was. Ze gooiden hoog in de lucht en naar elkaar en deden soms alsof ze de ballen zo het publiek in zouden gooien.
Daar had je dat oude vrouwtje weer! Ze stond iets achter de toeschouwers en liep heen en weer. Het leek alsof ze iets op de grond gooide. Met haar duim en wijsvinger ging ze over elkaar, zoals Simons moeder deed als ze een beetje kruiden in de pan deed tijdens het koken. Die vrouw kon toch niet met snufjes peper aan het strooien zijn? Misschien was ze dement… Oude mensen kunnen vergeetachtig worden. Wie weet was die vrouw wel heel erg in de war. Ze leek ook helemaal niet door te hebben dat ze op een feest was. Alle andere mensen waren naar de optredens aan het kijken en zij liep maar wat alleen rond. Waar zouden haar vrienden zijn gebleven? Simon rekte zich uit om verder te kunnen kijken.
‘Oeh…’ klonk het ineens. Hij zag nog net hoe de jongleurs de laatste kegel ook aanstaken en nu met brandende fakkels aan het overgooien waren. Het publiek klapte.
‘Wat zou die vrouw aan het doen zijn?’ vroeg Simon en hij wees.
‘Welke vrouw?’ vroeg Rik.
‘Daar.’
Rik keek langs Simons vinger.
‘Weer dat oude mens?’ reageerde hij geïrriteerd.
Het publiek begon ineens luid te klappen en de jongleurs maakten een buiging.
‘Nou heb ik het gemist,’ klaagde Rik.
‘Ik ben zo terug,’ zei Simon en hij duwde zich tussen het publiek door totdat hij weer de ruimte had.
Waar was het oude vrouwtje met haar vrienden? Hij keek om zich heen en zag de mannen bij de ingang staan. Mensen liepen met een boogje om ze heen. Het vrouwtje liep heen en weer en strooide nog steeds. Ze mompelde in zichzelf. Zelfs toen Simon dichterbij kwam, ging ze gewoon door.

Aard en vuur, regen en wind
Bedwelmen doet het ieder kind
Vuur en aard, wind en regen
Maar één ding dat helpt ertegen
Regen en wind, aard en vuur
Zonder dat betalen ze duur
Wind en regen, vuur en aard
Straks komt hij compleet behaard

Aard en vuur, regen en wind
En niemand die een uitweg vindt
Vuur en aard, wind en regen
Samen houden we ze tegen
Regen en wind, aard en vuur
Nog even en dan zijn ze tureluur
Wind en regen, vuur en aard
En niemand die er wordt gespaard

Aard en vuur, regen en wind
En niets dat je ertegen begint
Vuur en aard, wind en regen
Geen kinderen meer, wat een zegen
Regen en wind, aard en vuur
Lopen ze straks tegen een muur
Wind en regen, vuur en aard
Zo zijn de elementen gepaard

Aard en vuur…


Het vrouwtje had Simon in de gaten gekregen. Even keek ze hem aan. Simon schrok van haar zwarte ogen die hem indringend aankeken. Maar toen ging ze gewoon weer verder waar ze gebleven was. Hij durfde niet meer te blijven staan en liep een klein stukje verder. Vanaf een afstandje bleef hij kijken.
‘Daar ben je!’
Rik dook uit het niets naast hem op.
‘De laatste show gaat zo beginnen. We moeten een plek bemachtigen,’ zei hij.
‘Dames en heren,’ klonk het uit de luidsprekers. ‘Nog even en dan zal op het hoofdpodium de grootste, spannendste, meest spectaculaire show van de avond worden gehouden.’
Het publiek begon zich als één grote kudde naar het hoofdpodium te bewegen, maar het oude vrouwtje leek het niet eens te merken. Af en toe ging ze met haar hand in haar tasje, maar verder bleef ze heen en weer lopen en in zichzelf praten.

Aard en vuur, regen en wind…

‘We moeten gaan,’ probeerde Rik nog een keer. Hij trok aan Simons arm, maar Simon wilde weten waar het vrouwtje mee bezig was. Ze was niet dement. De zwarte ogen die hem net aangekeken hadden waren niet van iemand geweest die in de war was.
‘Tien, negen, acht,’ klonk het nu uit de luidsprekers. Alle mensen die er waren telden mee.
‘Zeven, zes, vijf.’
‘Dan ga ik wel alleen,’ zei Rik.
‘Vier, drie, twee.’
Hij draaide zich om.
‘Eén.’
Simon kon zijn ogen niet geloven, maar hij zag het gebeuren. Daar waar de vrouw net heen en weer had gelopen en met snufjes peper had lopen strooien, schoten hoge paarse vlammen de lucht in. Het was een heks! Wat Simon net gehoord had, was een toverspreuk geweest. Rik had zich met een ruk terug omgedraaid en stond met grote ogen naar de paarse vlammen te kijken. De meeste mensen zagen nu dat ze door het magische vuur omsingeld werden en ze gilden.
De man met jeuk keek naar de lucht en automatisch keek Simon ook. Daar zag hij net de volle maan achter een wolk vandaan komen. Toen hij weer naar de man keek maakte die rare schokkende bewegingen. Hij viel voorover en op zijn huid zat nu een dikke vacht. Voordat hij erover na kon denken was de man veranderd in een wolf. De mensen schreeuwden nog harder. De andere enge man lachte hard. Daardoor kon je zijn lange puntige hoektanden zien.
Simon had het gevoel dat hij in een slechte film terecht was gekomen.



‘Aard en vuur, regen en wind, en niets dat je ertegen begint,’ zong de heks en iedereen kon haar nu horen. Ze krijste en lachte en het was doodeng om te horen.
De weerwolf deed een paar sprongen en de vampier liep langzaam naar voren.
‘Regen en wind, aard en vuur, nog even en dan zijn ze tureluur,’ zong de heks nog een regel uit de toverspreuk.
Maar Simon had haar nog veel meer horen zeggen.
‘Maar één ding dat helpt ertegen,’ zei hij hardop tegen zichzelf.
‘Wat zeg je?’ vroeg Rik met trillende stem.
‘Eén ding helpt ertegen!’ riep Simon boven het geschreeuw uit naar zijn beste vriend.
‘Wat dan?’ vroeg hij. Bij iedere stap die een griezel vooruit maakte, deed het publiek er één achteruit. Mensen begonnen te struikelen over elkaar, omdat ze niet keken waar ze liepen en in het midden begonnen ze op elkaars tenen te staan. Iedereen wilde zo ver mogelijk bij de griezels en het vuur vandaan zijn.
‘Wind en regen, vuur en aard,’ zei Simon terwijl hij zich probeerde te herinneren wat de hij de heks allemaal had horen zeggen.
‘Waar heb je het over?’
Rik die nooit ergens bang voor was, stond nu te trillen op zijn benen.
‘Vuur en aard, regen en wind.’
‘Ik zie alleen maar vuur op de aarde,’ zei Rik, terwijl hij als aan de grond genageld stond.
‘Wind en regen,’ zei Simon in zichzelf.
‘Die zie ik even niet,’ zei Rik.
Hij had gelijk. Het was een heerlijke dag geweest en wind en regen waren er niet.
‘Dan blazen we,’ zei Simon die het ook niet wist. Hij deed een stap naar voren en blies in het vuur. De vlammen wakkerden wild heen en weer en daar waar Simons adem de vlammen raakte, verdwenen ze even. Daarna kwamen ze snel weer terug.
‘Het werkte!’ riep Simon.
‘Even maar,’ piepte Rik.
‘We hebben regen nodig.’ Simon wist dat hij op het goede spoor zat.
‘Die komt vanavond niet.’
‘Dan moeten we het maken, net als de wind die we blazen.’
‘Wat wil je dat ik doe?’ vroeg Rik. ‘Erbij spugen?’
Hij keek alsof Simon gek was geworden. Net als iedereen hier. De heks had gelijk gehad. Iedereen werd tureluur van angst. De griezels leken ervan te genieten, want ze namen de tijd om iedereen langzaam dichter bij elkaar te drijven.
Zonder wat te zeggen schraapte Simon zijn keel en spuugde een dikke klodder speeksel in het vuur. De paarse vlammen knetterden en vonkten en doofden op de plek waar Simon het geraakt had.
‘Het werkt!’ schreeuwde Rik en samen schraapten de jongens nu hun keel en spuugden. Het vuur knetterde harder dan de vorige keer. De mensen die in de buurt stonden hadden door wat de jongens deden. De grote mensen trokken een vies gezicht, maar de kinderen bedachten zich geen moment. Op steeds meer plekken begon het vuur nu te knetteren. Simon zag dat de griezels het in de gaten kregen.



‘Nee!’ krijste de heks.
Dat was het teken voor de grote mensen om ook mee te gaan doen. Ze begonnen voorzichtig, maar al snel spuugden ze de grootste klodders. Het vuur knetterde alsof het vuurwerk was en de griezels gromden, schreeuwden en krijsten. Hier en daar begon het vuur langzaam te doven en vanachter de paarse vlammen kwam de politie en de brandweer tevoorschijn. De brandweermannen stonden verbaasd te kijken hoe al die mensen samen het vuur uit spuugden en de politie stond klaar om de vandalen die het vuur aangestoken hadden op te pakken. Ze deden een stap achteruit toen ze in de gaten kregen wie ze moesten arresteren. Daarna gingen ze rechtop staan en stapten met stevige passen naar voren.
Als eerste sloegen ze de heks in de boeien. Ze krijste oorverdovend en uiteindelijk lukte het de handboeien om te doen doordat de agenten elkaars oren dicht hielden.
Vervolgens was de vampier aan de beurt. Hij probeerde de agenten te bijten met zijn lange hoektanden. Van één agent kreeg hij de arm te pakken en de agent werd snel met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Daar waren de andere agenten zo boos over dat ze de vampier op de grond wierpen en met hun schoenen met stalen neuzen op hem gingen staan. Daar kon hij niets tegen beginnen. Zo overwonnen ze ook de vampier.
De weerwolf was het lastigst van allemaal. Hij had minstens zulke scherpe tanden als de vampier en hij gromde angstaanjagend. De agenten waren stoere mannen en vrouwen, maar een weerwolf hadden ze nog nooit gevangen hoeven nemen. Ze omcirkelden hem en hielden hun pistolen op hem gericht. De weerwolf viel de agenten niet aan, maar erg bang leek hij ook niet te zijn.
Uiteindelijk kwamen de brandweermannen met de oplossing. Ze haalden het doek uit de wagen dat normaal gebruikt werd om mensen in te laten springen uit brandende gebouwen. Dat was heel sterk en terwijl de agenten de weerwolf onder schot hielden, vingen de brandweermannen hem met het doek. Ze stopten hem met doek en al in een vrachtwegen en deden de deur goed op slot. Morgenochtend als de volle maan verdwenen was zouden ze wel weer verder zien.
Het publiek juichte en klapte. Iedereen was blij. De mensen omhelsden elkaar en klopten op elkaars schouders. Iemand deed de muziek aan en door de luidsprekers was het overal te horen.
‘Als we jou niet hadden gehad,’ zei Rik
‘En jou,’ zei Simon en ze sloegen een arm om elkaar heen.
Hun ouders kwamen tegelijk aanlopen en de jongens werden omhelsd en gekust.
‘Ik weet niet welke viespeuk begon met spugen,’ zei de moeder van Rik.
‘Maar het werkte,’ zei de moeder van Simon.
De jongens gaven elkaar een knipoog.

Deel 6

Een paar dagen later zaten de heks, de vampier en de weerwolf samen in de cel.
‘Wat doen we nu?’ vroeg de heks.
‘Jij bent van de goede ideeën,’ zei de weerwolf die in z’n blootje zat sinds hij was terugveranderd. De vampier had hem zijn jas gegeven en de heks een stuk stof van één van haar rokken die hij nu als Tarzan om zijn billen had geknoopt.
‘Hoe kon ik nou weten dat die kinderen in het vuur zouden gaan spugen?’ antwoordde de heks geïrriteerd.
‘Dat doen kinderen!’ riep de weerwolf.
De heks snoof en keek weer uit het raampje met tralies ervoor.
‘Ik heb honger,’ zei de weerwolf na een tijdje. Ze hadden al dagen geen eten gehad, want niemand durfde het te brengen.
‘Ze laten ons gewoon verhongeren,’ zei de heks.
‘Mij niet,’ zei de vampier met een valse glimlach. De heks en de weerwolf keken hem aan.
‘Honger maakt rauwe bonen zoet,’ zei hij. ‘Of in dit geval, dorst maakt weerwolvenbloed zoet.’
De weerwolf deed een paar passen achteruit, maar in de cel kon hij niet veel kanten op.
De heks haalde opgelucht adem en keek weer naar buiten. De vampier ademde diep in.
‘En jouw drankje is uitgwerkt,’ zei hij met een gemene glimlach tegen de heks.



De bewakers van de gevangenis hoorden een oorverdovend en angstaanjagend geschreeuw en gekrijs, vertelden ze later. De hoofdbewaker was uiteindelijk gaan kijken. De anderen hadden hem voor gek verklaard. Toen hij na lange tijd niet terug kwam, waren ze met zijn allen gaan kijken.
De deur van de cel van de griezels, had open gestaan. In de cel hadden ze de heks en de weerwolf gevonden. Hun nekken waren open gebeten en zaten onder het bloed. De vampier was verdwenen. Net als de hoofdbewaker…



Terug!